Het klinkt leuker dan dat het is.
Veel van die meisjes hebben nogal de neiging om kliekjes te vormen met enkel andere meisjes hetgeen ik nadelig vind voor de sfeer en veel van de meisjes zijn van het type bekakte streber.
Geef mij dan toch maar een richting waarin 25% van de studenten een meisje is. Er zijn dan wel leuke meisjes maar je hebt niet die kliekjesvorming en vooral gemengde groepjes.
Maar eh, wie toch een richting wil volgen met zo veel mogelijk meisjes: psychologie is een aanrader.
Natuurlijk zijn pharmacie (welke student weet het niet?) en logopedie ook nog steeds richtingen waar het merendeel een meisje is.
Ik vraag me af hoe dit zich in de toekomst verder gaat ontwikkelen. Al enige tijd is ruim 60% van de universitaire studenten een meisje, dit is een opvallend groot verschil.
Hoe kan dit toch en wat gaan de gevolgen zijn? Gaan ze binnenkort een actieplan opstellen om op het ASO meer aandacht te besteden aan de jongens?
Zou één van de oorzaken zijn dat basisschool-leerkracht bij uitstek een vrouwenberoep is en dat daardoor de uitleg te weinig is aangepast op jongens? Dit is een theorie die ik al eens van een deskundige had gehoord die zich hier serieus zorgen over maakte.
Met eventjes googelen al direct een grappige link:
http://www.math.rug.nl/didactiek/Grlpower/Grlpower.htmOp een middelbare school in het noorden des lands is al een VWO-3 afdeling aangetroffen met maar 9 jongens en 21 meisjes. Een wanhopig geworden wiskundeleraar (weliswaar op leeftijd) mopperde: "Dit is al jaren zo en het lijkt alleen nog maar erger te worden. Zo houd ik niemand meer over om wiskunde B12 te kiezen".
Ter info: wiskunde B is de moeilijkere vorm van wiskunde (calculus) zoals die voor de tweede fase ook al bestond.
Hier nog een filosofische verklaring:
http://beteronderwijsnederland.net/?q=node/2392Er zijn sterke aanwijzingen dat het nieuwe leren, voorzover het positieve effecten heeft, vooral gunstig is voor meisjes. Dat blijkt uit een inventarisatie van de stand van de wetenschap over onderwijs, vandaag in de bijlage Kennis van de Volkskrant.
Volgens Jelle Jolles, hoogleraar neuropsychologie aan de Universiteit Maastricht, zitten de hersenen van jongens in een paar opzichten anders in elkaar dan die van meisjes. Meisjes onthouden beter teksten, en zijn verbaal vaardiger dan jongens. Dat kan verklaren waarom jongens het in het onderwijs de afgelopen jaren steeds minder goed zijn gaan doen. Jolles: ‘Het onderwijs is steeds verbaler geworden. Daardoor zijn jongens dus meer in het nadeel geraakt.’
Veel vernieuwingen, die worden samengevat onder de term het nieuwe leren, gaan in dat opzicht verder. Het discussiëren in groepjes en samenwerken is erg belangrijk. Die aanpak is de meiden op het lijf geschreven en zal dus hun reeds bestaande voorsprong vergroten.
Veel onderzoek in de praktijk is er niet om Jolles analyse te bevestigen, maar het SCO-Kohnstamm Instituut, een onderzoeksinstituut van de Universiteit van Amsterdam, heeft een onderzoek gedaan dat Jolles’ bevinding bevestigt. In opdracht van een niet met name genoemd aoc (agrarisch onderwijs centrum) onderzocht het instituut het effect van de invoering van het nieuwe leren. Doel van de onderwijsvernieuwing was de motivatie te bevorderen.
Uit het onderzoek blijkt dat dat is gelukt. De ‘algemene inzet voor school’ van eerstejaars daalde onder het laatste jaar van het oude leren van 4,0 naar 3,6. In het eerste jaar van het nieuwe leren van 4,0 naar 3,7. Voor wiskunde steeg het enthousiasme zelfs enigszins.
Er is een duidelijk verschil tussen jongens en meisjes. De meiden kregen onder het nieuwe leren meer ‘interesse in leren’, terwijl dat bij jongens juist wat achteruitging. Onderzoeker Thea Peetsma van het SCO Kohnstamm Instituut beschouwt dit onderzoek als een ‘aanwijzing’ dat meiden meer profiteren van het nieuwe leren dan jongens.
Interessant en plausibel maar zeker niet een volledige verklaring aangezien je ook in Vlaanderen diezelfde trend ziet op de universiteiten terwijl de jongens het op het middelbaar zeker niet slechter doen (op de ingangsexamens van geneeskunde presteren ze zelfs iets beter).
http://www.nieuwsarchief.leidenuniv.nl/index.php3?m=&c=2163Hoofdstuk 1 van het boekje bevat cijfers over de aandelen vrouwen aan de Leidse universiteit, te beginnen met de nieuwe studenten. Het percentage vrouwen onder de eerstejaars fluctueert de laatste jaren tussen de 62 en de 64.
De universiteit van Leiden is min of meer representatief al moet daar wel bij vermeld worden dat je er geen ingenieurs-richtingen kan volgen en hierdoor het percentage mannen logischerwijze wat lager uitvalt (aangezien ruim driekwart van de ingenieursstudenten man is).
Het Steunpunt Gelijkekansenbeleid publiceert een rapport waarin de belangrijkste genderstatistieken op het vlak van onderwijs (schoolbevolking, onderwijzend personeel en bestuurspersoneel) geüpdate worden.
In dit rapport proberen we een antwoord te formuleren op volgende vragen: is er sprake van een trend naar meer genderneutrale studiekeuzes of blijft geslacht een doorslaggevende rol spelen in deze keuze? Hoe is het gesteld met de feminisering van het lerarenberoep in het basis- en secundair onderwijs? Zijn vrouwen al doorgedrongen tot de hogere niveaus in het hoger onderwijs? Zijn mannen en vrouwen evenwichtig vertegenwoordigd bij het bestuurspersoneel of zijn het nog steeds vooral mannen die aan het hoofd staan van onderwijsinstellingen?
Enkele opmerkelijke resultaten:
Schoolbevolking
*
In het secundair onderwijs zijn jongens nog steeds oververtegenwoordigd in het TSO, meisjes in het ASO. Opmerkelijk is het wankelen van het sekse-evenwicht in het BSO. Daar is het aandeel jongens gestegen van 50,5% tijdens het schooljaar 1996-1997 naar 54,2% tijdens het schooljaar 2004-2005. In het KSO is het overwicht van de meisjes nog toegenomen (van 57,0% naar 63,4%).
*
Tijdens het schooljaar 1996-1997 koos 50% van de van de meisjes in het ASO voor een studierichting met wiskunde en/of wetenschappen op het programma. Acht jaar later is dit lichtjes gedaald tot 47%. Het percentage jongens dat een dergelijke studierichting volgt is ongeveer constant gebleven (schooljaar 1996-1997: 64%; schooljaar 2004-2005: 63%).
*
In het TSO en het BSO blijft de seksesegregatie sterk uitgesproken. Opmerkelijk is dat meisjes nog vaker dan vroeger kiezen voor de typisch ‘vrouwelijke’ studiegebieden personenzorg en lichaamsverzorging.
*
Het universitair onderwijs ‘vervrouwelijkt’ zeer sterk in zijn totaliteit. Tijdens het academiejaar 1996-1997 telde het universitair onderwijs 50% vrouwelijke studenten. Zeven jaar (academiejaar 2003-20054) later is dit toegenomen tot 55%.
*
Het percentage vrouwen aan de universiteit dat kiest voor exacte wetenschappen is gedaald van 12% tijdens het academiejaar 1996-1997 naar 9,6% tijdens het academiejaar 2003-2004.
Onderwijzend personeel
*
De feminisering van het onderwijspersoneel in het basisonderwijs zet zich verder: in 1999 maakten vrouwen 77% uit van het lerarenkorps, zes jaar later (2005) is dit gestegen tot 82%. Ook in het secundair onderwijs neemt het aandeel vrouwen toe van 53% in 1999 naar 57% in 2005.
*
Het aandeel vrouwen bij het academische personeel in het universitair onderwijs is tussen 1992 en 2005 gestegen van 26% naar 38%. De sterkste relatieve stijging heeft zich voorgedaan bij het Zelfstandig Academisch Personeel. Hier is het aandeel vrouwen gestegen van 11% naar 16%. Ondanks deze positieve evolutie zijn we nog ver verwijderd van een evenwichtige sekseverdeling op het hoogste niveau.
*
Vrouwelijke academici zijn vaker dan mannelijke werkzaam in de humane en medische wetenschappen. Omgekeerd vinden we mannen vaker dan vrouwen terug in de exacte wetenschappen.
*
Het hogescholenonderwijs telt in 2005 meer vrouwen in haar rangen dan in 1992 (respectievelijk 48% en 36%). Hoewel het aandeel vrouwen op de hoogste niveaus de laatste jaren toegenomen is ((gewoon)hoogleraar: 4,6% vrouwen in 1992 en 11,6% vrouwen in 2005), zijn vrouwen nog steeds sterk in de minderheid in de hoogste ambten.
Bestuurspersoneel
*
Het bestuurspersoneel (directeurs, adjunct-directeurs,…) van het basisonderwijs telt 43% vrouwen. In het secundair onderwijs zijn vrouwen met 26% sterk in de minderheid bij het bestuurspersoneel.
*
Slechts 25% van de leden van de raden van bestuur en de directiecomités van Vlaamse hogescholen zijn vrouwen. Aan het hoofd van meer dan 90% Vlaamse hogescholen staat een mannelijke directeur
*
Slechts 19% van de leden van de belangrijkste beheers- en adviesorganen van de Vlaamse universiteiten zijn vrouwen. Alle Vlaamse universiteiten worden geleid door een mannelijke rector. Bij de vice-rectoren treffen we 29% vrouwen aan (5 van de 17 vice-rectoren zijn vrouwen).
Dit rapport moet beschouwd worden als vervolg op de publicaties ‘Gelijke kansenindicatoren in Vlaanderen’ (2002) en ‘Segregatie (m/v) in het hoger onderwijs: onderschat of overroepen’ (2003) van het Steunpunt Gelijkekansenbeleid.
Bibliografische referentie
Leyman, A. & Steegmans, N. (2006). Het Vlaamse onderwijs in genderstatistieken. Antwerpen/Diepenbeek: Steunpunt Gelijkekansenbeleid.
Bestellen
Het rapport "Het Vlaamse onderwijs in genderstatistieken" is een uitgave van het Steunpunt Gelijkekansenbeleid, een consortium van de Universiteit Antwerpen (UA) en de Universiteit Hasselt (UHasselt).
Het rapport kan gratis gedownload worden (in pdf-formaat) van de website van het Steunpunt Gelijkekansenbeleid (www.steunpuntgelijkekansen.be) of tegen betaling besteld worden bij ons secretariaat (15 euro + 2,50 euro verzendingskosten). Daarvoor kunt u ons mailen op steunpuntgeka@ua.ac.be of bellen op 03/2204296.
Hier nog een interessant statistiekje: let op het verschil tussen Turkije, Vlaanderen en Nederland.