Ik herinner mij nog een zwaar ongeval tussen een landbouwer met kruiwagen en een personenwagen. In het deskundig verslag was er geen spraak van een bestuurder maar van een voetganger en een personenwagenbestuurder.
Wat zou Christophoros verder kunnen verwezenlijken inzake verkeersrecht?
De aanschaf van de zeer uitgebreide Charles Postal. Met allerlei noot en rechtspraken. Alwaar elk onderwerp appart wordt besproken en hoe men vermeldingen dient te maken in pv's.
O.a. deze rechtspraken komen uit de Postal :
De openbare overheid die op de voor het openbaar verkeer openstaande wegen nalaat abnormaal gevaar te ondervangen dat de gewettigde verwachting van de bestuurders kan beschamen, moet de door die fout veroorzaakte schade vergoeden.
(Cass, 18 oktober 1984, pas. 1985, I, 251.)
Een ongeval werd veroorzaakt door een bestuurder die met zijn auto slipte door de gladheid van het wegdek welke te wijten was aan de aanwezigheid van olie of stookolie op het wegdek en welke de bestuurder onmogelijk kon zien, voorzien of voorkomen.
Naar recht verantwoord is de beslissing dat de aanwezigheid van olie of stookolie op het wegdek voor de bestuurder een toevallig feit opleverde dat zijn aansprakelijkheid uitsloot; het doet er daarbij niet toe dat de gebeurtenis eventueel te wijten was aan een menselijke fout, inzonderheid aan de fout van een onbekend gebleven derde.
(Cassatie 14.09.88, Rechtskundig Weekblad 1988-89 p 745 + noot: Cass 18.11.87, RW 1987-88 p 1025)
De aanwezigheid van olievlekken op het wegdek maakt voor de bestuurders een geval van absolute overmacht uit, wanneer niet bewezen is dat dezen zich daaraan konden verwachten.
(GENT 30.10.84, Verkeersr nr 87/28)
Zelfs een ervaren bestuurder kan niet worden verweten dat hij, als reactie op een onvoorzienbare hindernis, gaat remmen. Een gladde plek (vet op de rijbaan) enkel van op korte afstand waarneembaar, is voor elk normaal voorzichtig bestuurder niet alleen moeilijk waarneembaar, maar bovendien zeker onvoorzienbaar.
(Gent 24.02.87, verkeersr nr 88/107)
Een olievlek, 23 meter lang en zeer smal, is des te meer een onvoorzienbare hindernis wanneer het verkeer druk is.
(RB Eerste Aanleg Brussel, 01.06.88, verkeersr nr 88/139)
Een zaak is door gebrek aangetast als zij een abnormale hoedanigheid vertoont die schade kan teweeg brengen. Als de weg droog is, maar uitzonderlijk gald door sodiumchloride, is bewezen dat de toestand van de weg abnormaal is, door een –ongetwijfeld overtollige- aanwezigheid van het zoutproduct op de weg en op de plaats van de feiten ; dit is een abnormale hoedanigheid van de weg die een gebrek uitmaakt waardoor de wegbeheerder moet instaan.
(Liege 07.02.94, RGAR 1995 nr 12525)
De aanwezigheid van een olievlek in een enge bocht, onder een brug, onder een verkeerswisselaar van een autosnelweg, die slechts moeilijk waargenomen kon worden, de automobilist een onvoorzienbare hindernis uit.
Door deze aanwezigheid voldoet de rijbaan niet meer aan de verplichtingen die opgelegd kunnen worden, en beantwoordt zij niet meer aan haar normale structuur, maar vertoont zij een abnormale gesteldheid, die een gebrek uitmaakt waarvoor het Gewest moet instaan.
(Gent 21.06.95, RGAR 1996 nr 12697)
Modder op de wegen :
Het achterlaten van modder op de rijbaan door een landbouwer maakt een inbreuk uit op art. 7 Wegcode. Deze modder is voor andere weggebruikers geen voorzienbare hindernis, zelfs niet wanneer deze modder reeds van de vorige dag aanwezig was en in de onmiddellijke nabijheid van de woning van de slippende weggebruiker lag.
Gent, 02/12/1986, T.V.B.R. 1986, blz. 117.
De gemeentelijke overheid heeft tot plicht bij urgentie en voorrang zoniet het weghalen van de moddermassa te bevelen, dan toch de plaatsing van verkeersborden. De gemeente die op dat gebied nalatig is, maakt zich schuldig aan een zware miskenning van de verplichtingen die op haar rusten krachtens het art. 50 van het decreet van 14 december 1789 en de art. 1 en 3, 1 van het decreet van 16 – 24 augustus 1790.
(Rb. Bergen 5 juni 1987, R.G.A.R. 1988, 11426)
Modder over 20 meter komend van de aangrenzende velden, aansprakelijkheid van de gemeente :
Door een mogelijk gevaar niet aan te duiden en door geen enkele maatregel te nemen om dit te verhelpen, is de gemeente tekort geschoten in haar algemene verplichting om te waken over het veilig verkeer op haar grondgebied, op grond waarvan zij diende te waken over elk abnormaal gevaar, zelfs indien het veilig verkeer in het gedrang komt door de daad van een derde.
(Bergen 25 oktober 1995, R.G.A.R. 1999, 13111)
FIJN ZAND OP DE WEG :
De gemeentelijke overheid is aansprakelijk voor de schadelijke gevolgen van de aanwezigheid van fijn wit zand op de rijbaan, omdat deze overeenkomstig art. 1384 B;W. daardoor een gebrekkig karakter vertoont, en omdat de gemeentelijke overheid bij toepassing van art. 1382 B.W. een deugdelijke signalisatie diende aan te brengen om de weggebruikers te wijzen op het slipgevaar.
(RB Brussel 17 november 1994, Verkeersrecht 1995, nr. 95 / 39, blz. 75.)
KINDEREN :
Aangezien art. 40.2 Wv Regl. Aan de bestuurder de verplichting oplegt dubbel voorzichtig te zijn ten aanzien van kinderen, zullen deze vaker dan bv andere voetgangers door de rechtspraak beschouwd worden al voorzienbare hindernissen, vermits de bestuurders zich moeten verwachten aan de spontane en ongewone reacties van kinderen.
In sommige gevallen kan het kind nochtans door de rechtbanken ook als een onvoorzienbare hindernis aanzien worden : aldus bv een kind dat plots van achter een vrachtwagen opduikt, of dat al lopend de rijbaan oversteekt na de hand van zijn moeder te hebben losgelaten. Talrijke voorbeelden uit de rechtspraak volgen.
Het feit dat sinds 1 januari 1995 de WAM-Verzekering verplicht is de lichamelijke schade van de “zwakke” weggebruikers (voetgangers, fietsers, bromfietsers) totaal te vergoeden wijzigt in principe de beoordeling van de verantwoordelijkheden aangaande een ongeval met een zwakke weggebruiker niet, vermits die verantwoordelijkheden steeds doorslaggevend zijn voor de vergoeding van de materiële schade (Wet verzekering), zoals ook voor de toepassing van gebeurlijke straffen.
Rechtspraak Cassatie :
De feitenrechter heeft vastgesteld dat het opdagen op de rijbaan van een kind, voordien door een volwassene aan de hand gehouden, het normale verkeer van een voertuigbestuurder bruusk heeft gehinderd ; dat aan deze laatste kon verweten dat hij, tegenover deze plotse hindernis, verkozen heeft een uitwijkmanoeuvre naar links uit te voeren ; en dat het slachtoffer de rijbaan al lopend is overgestoken op het ogenblik dat de bestuurder opdaagde.
Uit deze vaststellingen kon de feitenrechter afleiden dat de bestuurder geen enkele fout heeft begaan, en op grond daarvan kon hij wettig beslissen dat deze met een onvoorzienbare hindernis geconfronteerd werd.
(Cass. 20.09.89, verkeersr. Nr 90/101)
De onverhoedse zijsprong van een kind naar links, op het ogenblik dat een auto op zijn hoogte komt, ontheft de autobestuurder van elke verantwoordelijkheid wanneer het uitgemaakt wordt dat de beweging van het kind plaats had ter hoogte van het voertuig dat het voorbijstak.
LIEGE, 05.02.53 JT 1953 p 276
Wanneer twee kinderen achter elkaar de rijbaan oplopen vanachter een geparkeerde vrachtwagen, en op een ogenblik dat een voertuig op een afstand van 7 à 10 meter genaderd was, dan vormen deze een plotselinge en onvoorzienbare hindernis, die de bestuurder tot een uitwijkmanoeuvre noopte, ingevolge hun foutief overlopen.
GENT, 14.05.84, verkeersr nr 85/5
Maakt een onvoorzienbare en onvermijdelijke hindernis uit, het kind dat de rijbaan al lopend oversteekt, met gebogen hoofd en zonder kijken, na plotseling de hand van de persoon die het begeleidde te hebben losgelaten.
Het heeft weinig belang of dit kind de rijbaan overging in een oversteekplaats voor voetgangers en dat het de rijbaan, die in casu 7,20 m breed was, reeds bijna volledig had overgestoken.
Corr. LIEGE 25.11.1985, verkeersr nr 86/72
Een traag rijdend bestuurder kan en moet niet voorzien dat een vierjarig kind, dat in gezelschap van zijn moeder en familie ’s avonds om acht uur nog op de zeedijk kuiert, plots de wandelstrook lopend zal verlaten, om ondanks zijn begeleiders, plots en langsheen de gezichtsveldbeperkende bloembakken vlak voor de wielen van diens voertuig de rijbaan te dwarse, in de richting van een aankomende grootvader.
GENT 07.10.86, Verkeersr nr 87/187
Nvdr : het Hof heeft de aandacht getrokken op de zeer zware eisen die aan voorzichtige ouders gesteld zijn wanneer ze met een vierjarig kind wandelen op een zeedijk opengesteld voor het gemotoriseerde verkeer.
De groep gevormd door het 12,5 jaar oude slachtoffer en haar 15 jarige vriendin maakt geen aanwezigheid van <<kinderen>> uit in de zin van art 40.2 Wv Regl. Men moet er zich redelijkerwijze niet aan verwachten dat twee jonge meisjes, die rustig babbelen op een afstand van meerdere meters van de rijbaan, zich plots onbezonnen gaan gedragen en blijk geven van een onverwachte onstuimigheid, eigen aan kinderen en die de verplichting van iedere bestuurder zou rechtvaardigen om zijn snelheid te matigen om op enkele meters tot stilstand te komen.
1ste Aanleg LIEGE 15.09.87, verkeersr nr 89/92
Begaat de enige fout die in oorzakelijk verband staat met het ongeval, de jonge voetganger die plots de groep kinderen verlaat waarvan hij deel uitmaakte en zich haastig op de weg begeeft zonder aandacht voor het naderende rijtuig.
De automobilist moet zich aan dergelijk opdagen van het kind niet verwachten, terwijl hij de oppasser van de groep zag tussenkomen om sommige kinderen te weerhouden.
BRUSSEL 28.06.88, RGAR 1990 nr 11750 en Verkeersr nr 89/132
De jeugdige voetganger die op ongeveer 8 meter van een oversteekplaats voor voetgangers plots de rijbaan overloopt zonder rekening te houden met het zeer dicht naderende en goed zichtbare voertuig en diens vertragingsmogelijkheden, vormt voor de voertuigbestuurder een totaal onvoorzienbare en onvermijdbare hindernis.
Burg VEURNE 12.05.89, Verkeersr nr 90/36
VOORRANG VAN RECHTS
De bestuurder die op de openbare weg voorrang van doorgang geniet, is er geenzins van ontslagen de door de omstandigheden opgelegde voorzichtigheidsmaatregelen te nemen om een aandrijding te voorkomen ; hij kan een fout begaan door niet te vertragen, door niet stil te houden of zelfs door zijn snelheid niet te regelen zoals vereist door de plaatsgesteldheid, alhoewel hij dit kon doen en de aanrijding had kunnen vermijden.
(Cassatie 28.05.62, Pas 1962, I, 1102).
In dezelfde zin : Cassatie 18.11.63, pas 1964, I, 297.
De bestuurder met voorrang is niet vrijgesteld van de verplichting om, volgens de omstrandigheden, de regels dervoorzichtigheid an iacht te nemen om een aanrijding te voorkomen.
(Cass 15.12.71, Pas 1972, I, 370 en JT 1972 p 60)
Wanneer het blijkt dat de voorranghebbende bestuurder zijn wagen aan zulke snelheid reed dat deze de normale verwachtingen van de bestuurder die de voorrang moest verlenen verijdelde, dan kan de rechter vaststellen dat deze laatste bestuurder zich in een geval van overmacht bevond.
(Cass 10.10.1968, Pas 1969, I, 340).
In dezelfde zin ; Cass 29.03.71, Pas 1971, I 694; Cass 11.12.72, Pas 1973, I 342