Bovenleidingen zijn fragiel, het sleepstuk van zo'n stroomafnemer moet in hele goede toestand zijn.
Bij spoorvoertuigen hebben de stroomafnemers contact met de bovenleiding via een horizontale staaf, en de bovenleidingen worden in zig-zag aangelegd, zodat er voortdurend een ander gedeelte van de stroomafnemer contact mee heeft en aldus de slijtage verspreid wordt over quasi de hele breedte van de stroomafnemer.
Trolleybussen hebben in principe geen elektrisch contact met sporen, daarom hebben ze twee stroomafnemers.
Omdat trolleybussen bijvoorbeeld aan hun haltes zijwaarts moeten kunnen uitwijken ten opzichte van de bovenleidingen, kunnen hier geen stroomafnemers zoals bij een spoorvoertuig gebruikt worden. De stroomafnemers hebben met een kabelschoen contact met de bovenleidingen, en kunnen naar links of naar rechts zwenken als de trolleybus zijwaarts uitwijkt.
Een dergelijke kabelschoen hadden vroeger ook de trams in Brussel. Geregeld sprong er een stroomafnemer van de bovenleiding. De bestuurder riep dan naar de ontvanger, die achteraan zat: "Jef, de flèche is af".
Als de trolleybus een straat inreed waar ook een tram doorreed, dan was daar maar één bovenleiding. De ontvanger moest dan uitstappen om één van de stroomafnemers neer te halen en hem te vervangen door een ketting die door een tramspoor sleepte.
Was de bestuurder een verkeerde straat ingereden, dan kon de trolleybus nog ongeveer 500 meter op haar batterij rijden.
Qua bussen rijden er alvast in Salzburg alleen maar trolleybussen. Geruisloos en geen uitlaatgassen. Ik heb er nog nooit een stroomafnemer van de bovenleiding zien springen. Ze kunnen ongelooflijk ver naar opzij uitwijken zonder dat de stroomafnemers contact met de bovenleidingen verliezen, en ze kunnen bovendien vlot mee in het verkeer.