Rechtspraak:
• Burrgerlijke Rechtbank te Antwerpen,14e B Kamer – 11 april 2008, R.W. 2010-2011, 115:
A.Z. en F.R. t/ BVBA E.
I. Feiten
Op 24 juli 2006 kochten A.Z. en F.R. (hierna dhr. en mevr. Z.) de tweedehandsauto Kia Sportage bij de BVBA E. (hierna E.) tegen 5.950 euro. Door E. wordt in verband met deze aankoop een bestelbon en een factuur voorgelegd.
Op 7 november 2006 werden dhr. en mevr. Z. geconfronteerd met panne. Naar aanleiding daarvan deden zij een beroep op de VTB/VAB die de auto naar de garage van E. sleepte. Omdat dhr. en mevr. Z. verwachtten dat E. het probleem zou oplossen en dit een maand later nog niet was gebeurd, stelde hun raadsman E. op 4 december 2006 in gebreke. E. meldde dat de cilinderkop stuk was en dat dit het gevolg was van externe inslag. De herstelprijs bedroeg 3.098,93 euro.
Begin 2007 is mevr. Z. met een door haar geraadpleegde garagist naar E. gegaan. Deze garagist heeft op haar verzoek de auto op dat ogenblik weggetakeld bij E. Op 9 januari 2007 heeft hun raadsman E. aangemaand om de prijs van de auto terug te betalen, vermeerderd met de gemaakte kosten en interesten. Op 13 januari 2007 protesteerde E. deze aanmaning.
II. Vordering
Op 22 februari 2007 hebben dhr. en mevr. Z. E. gedagvaard. Hun vordering strekt ertoe te horen zeggen voor recht dat de overeenkomst tussen partijen ontbonden is. Tevens vorderen zij veroordeling van E. tot betaling van 6.743,50 euro, vermeerderd met de moratoire en de gerechtelijke interesten vanaf 7 november 2006, telkens tot de dag van de volledige betaling.
III. Beoordeling
III.1. Probleemstelling
1. Dhr. en mevr. Z. voeren aan dat hun voertuig op 7 november 2006 in panne viel en dat de oorzaak hiervan gelegen is in een defecte cilinderkop en radiator. Zij beweren dat dit gebrek een gebrek aan overeenstemming is in de zin van art. 1649quater B.W., waarvoor E. verantwoordelijk is. Omdat E. niet vrijwillig tot herstelling ervan is overgegaan, menen zij op grond van art. 1649quinquies B.W. gerechtigd te zijn op ontbinding van de overeenkomst en een aanvullende schadevergoeding.
2. E. voert aan dat dhr. en mevr. Z. geweigerd hebben het voertuig aan een expertise op tegenspraak te onderwerpen, zodat zij hun klachten niet afdoende bewijzen.
Daarnaast voert E. aan dat dhr. en mevr. Z. er uitdrukkelijk mee akkoord zijn gegaan om een auto te kopen die behept was met gebreken, waaronder een te herstellen radiator. Zij zouden E. bijgevolg niet voor deze gebreken kunnen aanspreken.
Ten slotte werpt E. op dat dhr. en mevr. Z. de ontbinding niet kunnen vorderen en hoogstens recht hebben op herstel van de auto met verrekening van de meerwaarde ten laste van dhr. en mevr. Z.
III.2. Bewijs van de realiteit en anterioriteit van het ingeroepen gebrek
1. Het is aan dhr. en mevr. Z. om het bestaan van het gebrek te bewijzen op grond waarvan zij E. aanspreken. Dit bewijs kan met alle middelen van recht geleverd worden, waaronder de erkenning door E. dat het aangevoerde gebrek zich inderdaad heeft voorgedaan (zie art. 1354 B.W.).
E. betwist niet dat de Kia op 7 november 2006 in panne is gevallen en dat dhr. en mevr. Z. de auto daarna terug bij haar hebben binnengebracht.
Evenmin betwist E. dat zij toen heeft vastgesteld dat de cilinderkop stuk was en dat de auto daardoor heel wat schade had opgelopen. Dit blijkt ook expliciet uit:
– het door E. opgestelde bestek van 13 december 2006, waarin wordt vermeld «cilinderkop stuk» en waarin een opsomming wordt gegeven van de onderdelen van de auto die beschadigd waren en moesten worden hersteld,
– de aangetekende brief van E. van 13 januari 2007 waarin wordt aangegeven: «Hieruit blijkt een beschadiging aan de radiator met een gescheurde cylinderkop tot gevolg».
Hierdoor is bewezen dat er zich op 7 november 2006 een gebrek aan de op 27 juli 2006 verkochte Kia heeft gemanifesteerd en dat dit gebrek bestond uit een gescheurde cilinderkop en schade aan de radiator.
Gelet op dit duidelijk bewijs van de aanwezigheid en de aard van het gebrek, is een expertise op tegenspraak daaromtrent niet nodig. Omdat E. van meet af aan het bestaan en de aard van dit gebrek heeft erkend (zie bestek van 13 december 2006), kan het dhr. en mevr. Z. dan ook niet worden verweten niet te zijn overgegaan tot een expertise op tegenspraak van het gebrek.
2. Opdat dhr. en mevr. Z. E. met succes kunnen aanspreken voor dit gebrek, moet vaststaan dat dit gebrek bestond op het tijdstip van de levering van de wagen (art. 1649quater B.W.).
E. voert aan dat de oorzaak van de beschadigde radiator een externe inslag was en suggereert hiermee dat het gebrek niet bestond op het ogenblik van de levering. E. verwijt dhr. en mevr. Z. dat zij niet ingegaan zijn op haar eis om tot een expertise op tegenspraak over te gaan, zodat zij niet bewijzen dat het gebrek op het ogenblik van de levering reeds bestond.
Het gebrek deed zich voor binnen zes maanden na aankoop van de wagen. Art. 1646quater, § 4, B.W. bepaalt dat als het gebrek zich binnen deze termijn voordoet, het vermoeden geldt tot bewijs van het tegendeel dat het gebrek op het ogenblik van de verkoop bestond, tenzij dit vermoeden onverenigbaar is met de aard van het goed of met de aard van het gebrek aan overeenstemming door onder andere rekening te houden met het feit of het goed nieuw dan wel tweedehands is.
Mevr. en dhr. Z. kunnen zich bijgevolg op dit vermoeden beroepen om E. aan te spreken voor het gebrek dat zich op 7 november 2006 manifesteerde. Wegens dit vermoeden rust de bewijslast van het feit dat het gebrek nog niet aanwezig was bij de levering van de wagen op E. Het was bijgevolg aan E. om dienaangaande eventueel een expertise op tegenspraak uit te lokken. Hoewel zij daartoe in staat was, want het voertuig is twee maanden bij haar gestald geweest, heeft zij nagelaten dit te doen. E. heeft het bijgevolg enkel aan zichzelf te wijten dat het vermoeden ten voordele van dhr. en mevr. Z. niet weerlegd wordt.
III.3. Bewijs van een gebrek in de zin van art. 1649ter, § 1, B.W.
1. E. voert voorts aan dat alleszins duidelijk was overeengekomen dat een gebrekkig goed werd verkocht, zodat dhr. en mevr. Z. zich niet op de wettelijke garantie inzake niet-conformiteit van het gekochte goed kunnen beroepen.
Een professionele verkoper kan inderdaad aan een consument een gebrekkig goed verkopen, in welk geval deze zich nadien niet over dat gebrek kan beklagen. Voorwaarde daarvoor is wel dat de gebreken waarmee het goed wordt verkocht, duidelijk worden gecommuniceerd aan de koper en de koper uitdrukkelijk akkoord gaat met deze gebreken (A. Van Oevelen, «Het nieuwe begrip «conformiteit»», in Het nieuwe kooprecht, De wet van 1 september 2004 betreffende de bescherming van de consumenten bij verkoop van consumptiegoederen, S. Stijns en J. Stuyck (red.), Antwerpen, Intersentia, p. 37).
Als bewijs van de stelling dat een gebrekkig goed werd verkocht, verwijst E. naar de bestelbon. Op de achterzijde daarvan komt een opsomming van 96 onderdelen van de wagen voor. Bij elk onderdeel is aangekruist of het onderdeel in orde is, sporen van slijtage vertoont dan wel «te herstellen» is. Onder meer bij het onderdeel «radiator» is vermeld «te herstellen». E. leidt hieruit af dat dhr. en mevr. Z. met kennis van zaken een voertuig met een te herstellen radiator hebben gekocht, zodat ze zich nadien niet meer over dit gebrek konden beklagen.
Dhr. en mevr. Z. betwisten de bestelbon, zoals deze wordt voorgelegd door E., ondertekend te hebben. Zij beweren een gebruiksklaar voertuig te hebben gekocht met als enige beperking dat het niet kon worden gebruikt voor off-road activiteiten, wat vermeld is op de factuur. Zij zouden nooit geweten hebben en er zeker niet mee akkoord zijn gegaan dat de wagen talrijke gebreken vertoonde, waaronder een te herstellen radiator.
De rechtbank stelt vast dat onder de lijst met 96 onderdelen een handtekening voorkomt en dat deze handtekening identiek is aan de handtekening op de factuur, waarop de handtekening van F.R. voorkomt. Er is dan ook bewezen dat F.R. haar handtekening onder de lijst met 96 onderdelen van de wagen heeft geplaatst, waarop onder meer het onderdeel «radiator» is aangeduid als «te herstellen».
De rechtbank is echter van oordeel dat niet bewezen is dat dhr. en mevr. Z. door deze lijst te ondertekenen er uitdrukkelijk mee akkoord zijn gegaan een gebrekkig goed te willen aankopen.
Dhr. en mevr. Z. hebben de wagen op 24 juli 2006 gekocht. Dit blijkt uit de voorzijde van de bestelbon. Op dat ogenblik was de wagen nog niet gekeurd. E. heeft het voertuig op 25 juli 2006 laten keuren, waarna een keuringsbewijs werd afgeleverd, geldig voor één jaar. Uit de factuur, die dateert van 27 juli 2006, blijkt dat de wagen op die datum, met geldig keuringsbewijs, is afgeleverd.
Ook de lijst met de opsomming van de onderdelen van de wagen is op 27 juli 2006 ondertekend. Deze datum is uitdrukkelijk vermeld naast de handtekening van F.R. Dit betekent dat E. pas bij de levering, drie dagen na het sluiten van de overeenkomst, F.R. deze lijst heeft laten ondertekenen. Bijgevolg is niet bewezen dat dhr. en mevr. Z. bij het sluiten van de koop-verkoopovereenkomst de in die lijst vermelde gebreken kenden en zich ermee akkoord verklaarden. Het referentiepunt voor de kennis van het gebrek, waardoor men geen beroep meer kan doen op de wettelijke garantie, is immers het tijdstip van het sluiten van de overeenkomst, niet dat van de levering (vgl. C. Cauffman, «De nieuwe wet op de consumentenkoop», T.P.R. 2005, 815).
Er is voorts geen enkele aanwijzing dat dhr. en mevr. Z. bij het sluiten van de overeenkomst op 24 juli 2006 op de hoogte waren van enig gebrek aan de wagen dat verband zou houden met de panne waarmee zij op 7 november 2006 geconfronteerd werden. In de publiciteit op het internet voor de Kia, werd deze wagen voorgesteld als instapklaar (zie stuk dossier dhr. en mevr. Z.). En op de eerste bladzijde van de bestelbon, ondertekend op 24 juli 2006, wordt met verwijzing naar art. 5 van de algemene voorwaarden vermeld dat er één jaar garantie is. En dit art. 5 bepaalt onder meer: «De verkoper garandeert dat het voertuig conform de bestelling en gebruiksklaar is».
De rechtbank acht hierdoor dan ook bewezen dat op het ogenblik van het sluiten van de verkoopovereenkomst niet was overeengekomen tussen partijen dat de Kia gebreken vertoonde. De wettelijke garantie van art. 1649bis e.v. B.W. is dus onverminderd van toepassing op de tussen partijen gesloten overeenkomst.
2. Het geleverde goed wordt geacht in overeenstemming te zijn met het gekochte goed als het goed cumulatief aan een aantal kwaliteiten voldoet, die worden opgesomd in art. 1649ter, § 2, B.W. Zodra de consument bewijst dat het goed niet beantwoordt aan één van deze eigenschappen, wordt het geleverde goed geacht niet in overeenstemming te zijn met het gekochte goed (A. Lenaerts, «Het nieuwe begrip conformiteit in het Belgisch en Duits kooprecht», T.B.B.R. 2006, 84). Dhr. en mevr. Z. moeten dus aantonen dat de problemen in verband met de cilinderkop en de radiator meebrengen dat de wagen niet (meer) beantwoordt aan één of meer van de kwaliteiten opgesomd in art. 1649ter, § 2, B.W.
Art. 1649ter, § 2, B.W. bepaalt onder meer dat een goed geacht wordt conform te zijn als het geschikt is voor het gebruik waartoe goederen van dezelfde soort gewoonlijk dienen en de kwaliteit en de prestaties biedt die voor goederen van dezelfde soort normaal zijn en die de consument redelijkerwijs mag verwachten, gelet op de aard van het goed en de door de verkoper publiekelijk gedane mededelingen. Er moet dus worden nagegaan voor welk gebruik de Kia bestemd was en welke kwaliteit en prestaties dhr. en mevr. Z. redelijkerwijs van de Kia mochten verwachten. En of het in het raam van dit gebruik en de redelijk te verwachten kwaliteit en de prestaties normaal is dat men binnen drie maanden na de levering ervan te kampen heeft met een gebroken cilinderkop waardoor de auto, bij gebrek aan herstel ervan, buiten gebruik is.
Wanneer men bij een professionele handelaar een tweedehandsauto koopt die in de publiciteit wordt voorgesteld als instapklaar, waarvoor een keuringsbewijs wordt afgeleverd dat geldig is voor één jaar, zonder vermelding van enig mankement, en waarvoor door de verkoper een wettelijke garantie van één jaar wordt gegeven, is het een normale verwachting dat men hiermee minstens één jaar kan rijden zonder te worden geconfronteerd met een dergelijk gebrek. Nu deze verwachting geen werkelijkheid bleek, is er een gebrek aan overeenstemming in de zin van art. 1649ter B.W.
III.4. Gevolg van dit gebrek aan overeenstemming
1. In tegenstelling tot wat dhr. en mevr. Z. beweren, kan de consument volgens de regels van de consumentenkoop niet vrij kiezen tussen herstel van het gebrek of ontbinding van de koop. De ontbinding van de overeenkomst en de prijsvermindering zijn slechts subsidiair aan de orde, wanneer herstelling en vervanging onmogelijk zijn of wanneer de verkoper niet binnen een redelijke termijn of zonder enige ernstige overlast de herstelling of de vervanging heeft verricht (S. Stijns, «De remedies van de koper bij niet-conformiteit», in Het nieuwe kooprecht, De wet van 1 september 2004 betreffende de bescherming van de consumenten bij verkoop van consumptiegoederen, S. Stijns en J. Stuyck (red.), Antwerpen, Intersentia, p. 61).
Dhr. en mevr. Z. hebben de auto op 7 november 2006 bij E. binnengebracht, onmiddellijk nadat het gebrek zich had gemanifesteerd. De wagen is dan twee maanden bij E. geweest, zonder dat E. is overgegaan tot kosteloze herstelling of heeft aangeboden om de wagen kosteloos te herstellen. E. is bijgevolg niet binnen een redelijke termijn tot herstel overgegaan, zodat dhr. en mevr. Z. thans een prijsvermindering of de ontbinding van de overeenkomst kunnen vorderen.
2. In beginsel kan de koper, eens dat de herstelling en de vervanging niet meer aan de orde zijn, vrij kiezen tussen een vordering tot ontbinding of een vordering tot prijsvermindering, tenzij het gebrek van geringe betekenis zou zijn. Deze regel lijdt evenwel uitzondering wanneer de koper een houding aanneemt die onverzoenbaar is met de uitoefening van het recht op ontbinding van de overeenkomst. In dat geval overschrijdt de koper kennelijk de grenzen van de normale uitoefening van dit recht op ontbinding door een voorzichtig en zorgvuldig persoon (I. Samoy, «Gebruiksaanwijzing voor verborgen gebreken? Het gebruik van de gebrekkige zaak en gevolg voor het keuzerecht tussen ontbinding en prijsvermindering», R.W. 2001-02, 1032).
In deze zaak stelt de rechtbank vast dat, niettegenstaande dhr. en mevr. Z. de ontbinding van de overeenkomst vorderen, wat de teruggave van de auto impliceert, zij deze auto begin januari 2007 door een autohersteller hebben laten wegtakelen bij E. Sindsdien zijn zij onafgebroken in het bezit geweest van de auto, en hun vordering tot ontbinding gaat niet gepaard met het aanbod om de auto terug te geven aan E. Dit is een houding die niet verzoenbaar is met een vordering tot ontbinding.
3. Dhr. en mevr. Z. hebben dan ook slechts recht op een passende prijsvermindering. De mindere prijs waartegen de Kia verkocht zou zijn, is de betaalde prijs, verminderd met de door E. geraamde prijs voor het herstel van deze gebreken, zodat dit bedrag van 3.098 euro wordt toegekend.
Op grond van art. 1649quinquies, § 1, B.W. hebben dhr. en mevr. Z. recht op een aanvullende schadevergoeding, voor zover zij het bestaan van aanvullende schade bewijzen. De takelkosten van 643 euro worden bewezen, de gevorderde administratie- en verplaatsingskosten echter niet.
...
NOOT – Bovenstaand vonnis werd bevestigd door Hof Antwerpen, 7e Kamer, 16 november 2009, onuitgegeven, A.R. 2008/2445.