Deze verkeersregel is inderdaad in verschillende situaties moeilijk toe te passen op wegen met minstens twee rijstroken in dezelfde rijrichting.
Stel dat er twee rijstroken zijn in dezelfde richting 2X2. De auto's in de linkerstrook rijden traag omdat ze op het volgend kruispunt links af willen, de auto's in de rechterstrook kunnen vlotter doorrijden. Er is een onbewaakte oversteekplaats.
Dan zouden de auto's in de rechterstrook in principe één voor één ter hoogte van die oversteekplaats even niet sneller mogen rijden dan de auto's in de trager rijdende linkerstrook.
Hangt er vanaf aan welke aangepaste snelheid, definieer < matige snelheid > in art 40.4.2...
De oversteekplaats geldt voor beide rijstroken. En een oversteekplaats kan men vanuit twee richtingen oversteken.
Als er überhaupt overstekers zijn.
Men moet zich verkeersregelsgerecht gedragen
tegenover de voetgangers niet tov een *verlaten zebrapad in "the Middle of Nowhere" (komt in *rustige streken hier meer voor als in buurlanden)
Artikel 40. Gedrag van de bestuurders tegenover voetgangers
..
40.4.2. ... mag de bestuurder een oversteekplaats voor voetgangers slechts met matige snelheid naderen. ...
- - - - -
Algemeen:
- als het 100% duidelijk is dat de omgeving van een oversteekplaats voldoende overzichtelijk is en er absoluut geen mogelijke "
overstekers" kunnen zijn hoeft men zijn snelheid niet "zodanig te matigen".
- dit sluit niet uit dat men daar toch extra alert kan blijven (eerder uit gewoonte

) en kort voor het zebrapad zijn rechtervoet een fractie van een seconde boven het rempedaal houdt zonder aan snelheid te verliezen.
Aan kruispunten en uitmondingen
waar verkeer langzaam nadert of al staat te wachten, ook al heeft men daar absolute voorrang, doet "men" dat gewoonlijk ook.
Men moet daar trouwens ook aan de andere verkeers"regels" voldoen.
Artikel 10. Snelheid
10.1.1° Elke bestuurder moet zijn snelheid regelen zoals vereist wegens de aanwezigheid van andere weggebruikers, in ’t bijzonder de meest kwetsbaren, de weersomstandigheden, de plaatsgesteldheid, haar belemmering, de verkeersdichtheid, het zicht, de staat van de weg, de staat en de lading van zijn voertuig; zijn snelheid mag geen oorzaak zijn van ongevallen, noch het verkeer hinderen.
2° De bestuurder moet, rekening houdend met zijn snelheid, tussen zijn voertuig en zijn voorligger een voldoende veiligheidsafstand houden.
3° De bestuurder moet in alle omstandigheden kunnen stoppen voor een hindernis die kan worden voorzien.
10.2. Geen enkele bestuurder mag de normale gang van andere bestuurders hinderen door abnormaal traag te rijden wanneer daar geen geldige reden toe is, of door plots te remmen wanneer dit niet om veiligheidsredenen vereist is.